Culemborg heeft al vanaf het begin van haar bestaan twee katholieke parochiekerken binnen haar muren gehad: in de binnenstad de Sint Barbarakerk en in de Nieuwstad de Sint Johannes de Doperkerk.
In de stad waren ook twee kloosters. Allereerst was dat Mariëncroon in de Herenstraat (ter hoogte van ’t Jach), een zusterklooster van de Derde Orde van Sint Franciscus. Daarnaast het Jeruzalemklooster achter de huizen aan de westzijde van de Zandstraat. Hier verbleven de broeders van het Heilig Graf. Van dit klooster zijn nog restanten zichtbaar achter de huizen van de Zandstraat.
In 1578 werden beide kerken onttrokken aan de katholieke eredienst. Vanaf dat jaar werd daar de ‘nieuwe leer’ verkondigd. Katholieken moesten ondergronds. In de nabijheid van de Sint Janskerk, achter de Varkensmarkt, kwam in 1624 een statie (missiepost)en vier jaar later, in 1628, kwam er een in de binnenstad. De statie in de binnenstad werd bediend door paters Jezuïeten en die in de Nieuwstad door geestelijken van het bisdom (wereldheren). Deze beide schuilkerken werden op hun beurt ook weer vervangen. In 1816 kwam er een neoclassicistisch bouwwerkje in de Papenhoek, het zuidelijk deel van de Ridderstraat. Op de Varkensmarkt, aan de oostzijde, verscheen in 1836 het charmante kerkgebouwtje, wat daar heden ten dage nog steeds te vinden is. Het wordt gebruikt door de oudkatholieke parochie. Aanvankelijk waren de beide staties rooms-katholiek.
Aan het einde van de zeventiende eeuw ontstonden er in de Nederlandse rooms-katholieke kerk conflicten. De conflicten vloeiden voort uit de nogal calvinistische uitleg over de voorbeschikking en genade door de van oorsprong Leerdamse bisschop Cornelius Jansen. Deze leer werd, samen met een strengere visie op moraal, biechtpraktijken begrijpelijkheid van de liturgie, Jansenisme genoemd. Een deel van de Nederlandse wereldgeestelijken wilde een eigen koers varen. Toen in 1723 zonder toestemming van de paus Cornelius Steenoven tot bisschop werd gewijd, betekende dit een schisma. Een groot deel de wereldgeestelijken uit Holland en Utrecht kozen de kant van de rooms-katholieke Kerk van de Oudbisschoppelijke Clerezi, zoals de oudkatholieke kerk genoemd werd.
Zo ook in Culemborg. Antonius Cockaert (1660–1727) was de eerste oudkatholieke pastoor van de Varkensmarkt: het schisma in Culemborg was dus compleet. De pastoorskerk, zoals de statie in de Nieuwstad genoemd werd, had nu niets meer met Rome te maken. Katholieken die Rome trouw bleven, gingen naar de paterskerk in de Papenhoek.
Wat zijn zoal de verschillen tussen de rooms-katholieke en de oudkatholieke kerk? Belangrijk is dat oudkatholieken het gezag van de paus niet erkennen, inclusief zijn onfeilbaarheid. De dogma’s over de onbevlekte ontvangenis van Maria (1854) en de lichamelijke ten hemelopneming van Maria (1950) worden door oudkatholieken niet erkend, omdat zij vinden dat de totstandkoming van deze dogma’s niet op de juiste manier gegaan is. Verder kennen oudkatholieken geen verplicht celibaat voor priesters en sinds een aantal jaren is het priesterschap ook voor vrouwen opengesteld.
Wat de liturgie betreft gingen oudkatholieken al snel over tot het afschaffen van de Latijnse liturgie en werd het gregoriaans vertaald. In 1910 werd de landstaal officieel. Oppervlakkig gezien verschilt een oudkatholieke eucharistieviering weinig van een rooms-katholieke. Opmerkelijk is dat de uitvoering van de liturgie eerder klassieker is dan die in de rooms-katholieke kerk, terwijl de regels rondom christelijke moraal minder strikt lijken te zijn.
Klopjes
De paterskerk in de Papenhoek was Rome trouw gebleven. Vanaf 1628 tot 1917 werd deze statie door de jezuïeten bediend. Gedurende de jaren dat de kerk ondergronds moest opereren, werden de paters geholpen door de zogenaamde klopjes ofwel jezuïetessen. De klopjes, vrouwen die een religieus leven leiden zonder te horen bij een kloosterorde, dankten hun naam aan het op-de-deur-kloppen bij trouwe katholieken. Daarmee meldden ze dat er een godsdienstige bijeenkomst ophanden was. De Culemborgse klopjes leidden een gerenommeerde school in de Papenhoek. Zelfs familie van de Duitse adel, die in Culemborg de scepter zwaaide en die Luthers was, stuurden hun kinderen naar deze school. Op het hoogtepunt, zo rond 1750, waren er 47 klopjes in de stad.
Als gevolg van de Bataafse omwenteling in 1796 werd het katholieken weer toegestaan om hun religie openlijk uit te oefenen. Aanvankelijk ging dat heel schuchter. Pastoor Huberti van de Papenhoek zag in deze herkregen godsdienstvrijheid meer een gunst dan een fundamenteel recht. Zo maakte hij geen gebruik van de mogelijkheid om de oude Barbarakerk weer terug te krijgen. Toen in 1853 de bisschoppelijke hiërarchie hersteld werd ontwaakten de katholieken pas echt. Overal in het land verrezen grote kerkgebouwen, kloosters en seminaries. De angstvallige schuchterheid had toen plaats gemaakt voor een onstuitbaar elan. In Culemborg ging dat ook zo. In 1886 werd de huidige Sint Barbarakerk aan de Markt geconsacreerd. Eerder al, in 1858, verscheen in de Papenhoek het enorme seminariegebouw. Katholieken kon men nu niet meer negeren. Ze wisten vanaf deze tijd ook goed hun weg te vinden in politieke kringen. Hun stem werd gehoord.
Het rijke roomse leven
De periode van ongeveer 1860 tot 1960 werd gekenmerkt door het zogenaamde ‘rijke roomse leven’. Het leven van een doorsnee katholiek werd in hoge mate bepaald door de kerk. Op het eigen geweten van een katholiek werd minder geappelleerd dan tegenwoordig. Als je je aan de vele voorschriften van de kerk hield kon het eigenlijk niet fout gaan: na je dood zou je zeker in de hemel komen. Tot de regels hoorde de verplichting om elke zondag naar de kerk te gaan. Elke katholiek moest minstens één keer per jaar deelnemen aan de communie en wel met Pasen. Tevoren diende men gebiecht te hebben. In de Sint Barbarakerk waren er ooit zeven biechtstoelen, meer dan in menig andere kerk. Dit kwam door het grote aantal patersaugustijnen. Elke pater had zijn eigen biechtstoel. Tijdens de 2e wereldoorlog verbleven er in de pastorie op een zeker moment tien paters.
De kerk had veel invloed op de gezinssamenstelling. Een doorsnee katholiek gezin had veel kinderen. Alleen periodieke onthouding was toegestaan als middel om het kindertal enigszins in te perken, maar dit werd echter niet gepropageerd door de kerk. Gezinnen uit de midden- of hogere klasse hadden vaak één of zelfs meer zonen, die naar het seminarie gingen om priester te worden. Dochters werden non. Het verenigingsleven stond ook onder invloed van de kerk. Er werden katholieke sport- en muziekverenigingen opgericht, met een geestelijke als adviseur. Er was een speciale vakbond voor katholieken, de Katholieke Arbeiders Bond. Katholieken kochten hun spullen bij katholieke winkeliers en kinderen gingen naar een katholieke school.
In Culemborg is het vaker voorgekomen dat een prominent katholiek zijn zoon naar een openbare school stuurde. Deze lieden werden door de pastoor of zelfs het kerkbestuur om uitleg gevraagd. De kerk was in hoge mate actief op het gebied van onderwijs, scouting, gezondheidszorg, ouderenzorg, missie en ontwikkelingswerk. De kerkelijk plechtigheden werden met grote luister gevierd. De dienstdoende priester droeg prachtige gewaden en er waren veel misdienaars (jongens) of acolieten (jonge mannen). Meisjes waren nog taboe. De priester hield over het algemeen een gloedvolle preek. Er werden veel kaarsen ontstoken en het priesterkoor was van tevoren al door de koster rijkelijk versierd. Het gebruik van wierook was vanzelfsprekend. Er werd prachtig gezongen. De Barbarakerk had een mannenkoor, AMDG ofwel Ad Majorem Dei Gloriam (tot meerdere eer en glorie van God). Regelmatig werd dit mannenkoor terzijde gestaan door een jongenskoor. Vrouwen en meisjes waren ook hier taboe. De burgemeester, als die katholiek was, had het voorrecht om in het priesterkoor plaats te nemen.
In Culemborg werd jaarlijks de zo genoemde sacramentsprocessie gehouden. De priester liep dan met de hostie in een zo genoemde monstrans onder een baldakijn naar de tuin van het seminarie, alwaar de hostie op een rustaltaar werd uitgesteld ter aanbidding. Behalve de priester liep het koor mee evenals de misdienaars, de bruidjes (schoolmeisjes in witte jurkjes) en leden van diverse katholieke verenigingen met hun vaandel en tenslotte de talrijke parochianen. Tijdens deze processie werd er volop gezongen.
Het Tweede Vaticaans Concilie
Het Tweede Vaticaans Concilie (1963-1965) bracht nogal wat verandering. In de jaren daarvoor was er hier en daar al iets merkbaar van het secularisatieproces. Nu, in 2012, is die secularisatie nog volop gaande. In het jaar 1974 kwamen er elk weekend ongeveer 1600 mensen naar de kerk. Er waren toen zes vieringen in drie kerkgelegenheden. Tegenwoordig zijn er elk weekend nog twee vieringen, waar in totaal 200 tot 300 kerkgangers op af komen. Niemand weet hoe dit proces afloopt.
De Barbarakerk
Het exterieur van de kerk is feitelijk nooit veranderd. De architect, Piet van Genk, heeft wel rekening gehouden met een torenuurwerk. Het is er nooit gekomen, omdat de Binnenpoort en de vierkante toren, in de directe nabijheid, een uurwerk overbodig maakten. De toren is enkele jaren geleden geheel gerestaureerd. Het interieur is enkele malen stevig aangepakt, onder andere in 1962 en in 1992. De kerk bezat al enkele kunstwerken, zoals het orgel, het Antwerps tabernakel, de Genadestoel van schilder Cossiers uit 1628 en prachtig kerkzilver. Kort na de oplevering in 1886 kwamen er verfraaiingen bij. In 1898 de kruisweg, in 1911 de preekstoel en in 1928 gebrandschilderd glas in de zijbeuken. Intussen is gebleken dat restauratie van de daken hardnodig is.
Ben Holtkamp
Bronnen: Parochiearchief Streek archivariaat Tiel, Buren, Culemborg, Culemborgse Voetnoten 21, 32 en 34.