Zoeken

Culemborgse meubelindustrie

Als je in de jaren vijftig van de vorige eeuw door Culemborg liep hoorde je in bijna elke straat wel het zingen van zaagmachines en vlaktebanken, afkomstig uit de verschillende grote en kleine meubelfabrieken. In die tijd waren bijna alle meubelfabrieken, met als uitzondering de Palumbus, binnen de stadsgrachten gevestigd. Culemborg was en is een zeer bedrijvig stadje.

Dat is echter niet altijd zo geweest. Pas in de tweede helft van de 19e eeuw begon Culemborg op economisch gebied wat op te bloeien. Daarvoor stond de economische groei op een laag pitje. Wel waren er al sinds de 17e eeuw een aantal stoelenmakers in Culemborg actief die de bekende Culemborgse stoel produceerden. Dit was een bruin of roodgelakte stoel ingelegd met een biezen mat. De Culemborgse meubelmakers hadden echter te maken met een geduchte concurrentie vanuit Mechelen in België. Daar werden ongeveer dezelfde soort stoelen gemaakt als hier in Culemborg.

Belgische opstand

Bij de Belgische opstand, in 1830, werd de grens voor export gesloten en konden de Mechelse stoelen niet meer in Nederland worden ingevoerd. Het wegvallen van deze grote concurrent had tot gevolg dat de Culemborgse stoelennijverheid flink kon opbloeien. Met als resultaat dat de stad in 1838 vijftien stoelenmakerijen telde. De pret duurde echter maar kort. Toen in 1839 de grens met België weer werd opengesteld zakte de stoelenproductie in Culemborg zo sterk in dat er nog maar vier stoelenmakerijen over bleven.

Na 1840 begon de economie in heel Nederland langzaam op te bloeien en was er ook voor Culemborg een nieuwe ontwikkelingsfase aangebroken. Het stille en eentonige stadje aan de Lek veranderde al snel in een bedrijvig industriestadje. Hier profiteerden ook de Culemborgse stoelenmakerijen van. In 1848 werd Achter de Vismarkt de houtzagerij en stoelenfabriek van Gaasbeek en Van Tiel geopend.

Laag aanzien

In 1889 waren er in Culemborg, naast Gaasbeek en Van Tiel, nog vier grote stoelenmakerijen. Dit waren: De Beus met 40 werknemers, L. Verkerk met 50 werknemers, Borgstein en Sanders met 50 werknemers en N. Verkerk met 30 werknemers. De werknemers van de stoelenmakerijen verdienden niet veel en stonden in laag aanzien.

Rond 1900 werden de stoelenmakerijen geleidelijk aan gemechaniseerd en omgebouwd tot stoelenfabrieken. In die stoelenfabrieken werden de machines aangedreven doormiddel van een riemenstelsel welke met een stoommachine of gasmotor was verbonden. De stoelenfabrieken waren in die tijd vieze, donkere en gevaarlijke werkplaatsen. Uit een in 1887/1889 gehouden onderzoek van de Culemborgse stoelenfabrieken bleek dat er van de zes grotere fabrieken er slechts één fabriek was met een kachel en dat de verlichting bestond uit petroleum of gas. De stoelenfabriek van L. Verkerk, had zelfs helemaal geen verlichting.

Uit de gratie

Langzaamaan raakte de Culemborgse stoel uit de gratie en schakelde men over op o.a. hoekstoeltjes, Oudhollandse stoelen, salontafels en fauteuils met rietvlechtwerk. Maar ook het rietwerk raakte uit de gratie. Net voor de Tweede Wereldoorlog schakelde de Culemborgse meubelindustrie, volgens de heer De Jongh, in zijn artikel ‘Stoelenmakerijen in Culemborg’, over op ‘balpoten en eiken gotiek bekleed met z.g. Kelim.’

In 1935 was ene Oberman in de kelder van een huisje op het Hoge Dorp begonnen met het produceren van meubels. In korte tijd groeide dit uit tot de meubelfabriek De Gelderland, naast het station. Een fabriek met topontwerpers als o.a. Jan des Bouvrie en Henk Vos.

Al voor 1940 waren hier achttien meubelfabrieken gevestigd. Dit waren naast de grote zoals de Palumbus, Gaasbeek en Van Tiel en de Gelderland o.a. Gebr. Van der Stroom, Kramer Freher, Gebr. Van Beurden, Gebr. Van der Linden, de Tors, Gebr. Van Veen, Gebr Van Dam, Van Dam en Okhuizen, Klumper van de Ham, Grimberg, Van Zon, De Vries, Gebr. Van Gasteren en H. Freher.

Binnen de stadsgrachten

Zoals ik al aan het begin aangaf waren bijna al die meubelfabrieken binnen de stadsgrachten gevestigd. De grootste concentratie van meubelfabrieken vond je in de Lange en Korte Meent. Dit was in feite, tot aan de jaren tachtig van de vorige eeuw, het industriegebied van Culemborg. Daar zaten, om er een aantal te noemen, meubelfabrieken van: Derks, Hussen en Valk, Slavonia, Freher, de Tijd en Van der Stroom (later Kievit).

In de Korte Meent stond ook een heel oud pand wat in feite dienstdeed als kraamkamer van de Culemborgse meubelindustrie. Een groot aantal Culemborgse meubelmakers vertoonde hetzelfde gedrag als in het verleden de sigarenmakers. Werken bij (toen een sigarenfabriek) een meubelfabriek, de kunst afkijken en dan voor jezelf beginnen. De sigarenmakers begonnen vaak thuis aan de keukentafel sigaren te maken, de meubelmakers begonnen vaak in het schuurtje achter hun huis. Als het begon te lopen zocht men naar een grotere werkplaats en veel van hen vonden die dan in dat oude pand in de Korte Meent. Met een beetje goede wil zou je kunnen stellen dat dat het eerste “bedrijfsverzamelgebouw” was in Culemborg.

Schuurtje

Hoe de meeste Culemborgse meubelfabriekjes na de oorlog zijn ontstaan schets Riens Veldhuizen ons in de film ‘Culemborg in woord en beeld, deel 4: De bedrijvigheid’, uitgebracht door het genootschap A.W.K. Voet van Oudheusden.

Zijn vader was beeldhouwer op een meubelfabriek. Hij verzorgde het houtsnijwerk van o.a. de armleuningen. Hij woonde met zijn gezin op de Triowijk en als hobby hield hij duiven. Dit duivenhok stond boven op het schuurtje achter het huis. Op een gegeven ogenblik besloot zijn vader om voor zichzelf te beginnen. Het schuurtje werd omgebouwd tot werkplaats en hij ging van start. Toen zijn oudste zoon hem mee kwam helpen was het schuurtje al snel te klein. Achter het huis van de familie Van Haarlem, in de Prijssestraat, werd een grotere schuur gehuurd. Er werd een vreesmachine aangeschaft en men begon zelf met het maken van meubels zoals kloostertafels en haardbankjes. Na verloop van tijd was de schuur te klein en verhuisde men naar een nog grotere ruimte aan de Steenovenlaan. Toen deze ruimte ook te krap werd heeft de firma Veldhuizen aan de Staalweg op het industrieterrein een nieuwe fabriek laten bouwen. Hier kon men goed uit de weg om hun eiken bankstellen te produceren.