Op 2 januari 1694 werd een trekschuit-verbinding tussen Utrecht en Den Bosch geopend, met daarin opgenomen een vaarverbinding tussen Culemborg en Zaltbommel.
Het gedeelte tussen Zaltbommel en Culemborg bestond uit een zuidelijk deel (van de dijk bij Tuil tot aan de Boutensteinse sluis bij Enspijk) en een noordelijk deel (van de Linge tot aan Culemborg). Voor het traject van Culemborg naar Utrecht zouden de passagiers eerst met een rijtuig naar Schalkwijk worden gebracht en van daar via de Schalkwijkse wetering verder varen naar de Tolsteegpoort in Utrecht. Van deze grootse plannen is echter weinig terechtgekomen. Het werd uiteindelijk niet meer dan een wat primitieve verbinding te water, waarvan vooral door marktschuiten gebruik werd gemaakt. Voor de realisatie van een trekschuitverbinding tussen Schalkwijk en Utrecht is nergens enig bewijs gevonden.
Hier zullen we ons beperken tot de vaarverbinding van Culemborg tot aan de Linge. In Culemborg begon de vaarroute bij de Zandpoort en liep dan via de Meer en de Bisschopsgraaf naar de Linge. Op deze vaarroute was vroeger veel scheepvaart. De boeren van de Lingedorpen brachten via de Bisschopsgraaf hun vee, fruit en graan naar de Culemborgse weekmarkt. De Bisschopsgraaf werd vroeger in de volksmond de Busselsgraaf genoemd en was toen een stuk smaller dan nu het geval is. Pas in de loop van de 17e eeuw verscheen op dit traject de trekschuit.
Toen rond 1100 het water van de Rijn vanwege afdamming bij Wijk bij Duurstede een andere uitweg zocht, is het waterpeil in dit gebied zo gestegen, dat dit problemen gaf voor de afwatering van Beusichem en Zoelmond. Men is toen gaan zoeken naar een mogelijkheid om het water af te voeren naar de lager gelegen Linge. Voor die nieuwe afwatering kon men gedeeltelijk gebruik maken van de rivier de Meer, maar er moest ook vanaf de Nieuwe Brug tot aan de Linge bij Tricht een nieuwe waterweg worden gegraven. Deze nieuwe waterweg kreeg de naam Bisschopsgraaf. In eerste instantie was deze Bisschopsgraaf alleen bedoeld voor afwatering. In de 16e eeuw zien we dat de scheepvaart steeds belangrijker gaat worden voor de boeren die in de buurt of langs de Bisschopsgraaf wonen. Culemborg doet in die tijd haar best de route te verbeteren om het voor de boeren en handelslui gemakkelijker te maken om de goederen op de Culemborgse weekmarkt te verhandelen.
In 1560 werd de afspraak gemaakt dat Beusichem en Zoelmond de Meer zouden onderhouden en dat Culemborg de Bisschopsgraaf voor haar rekening zou nemen. In de stadsrekening lezen we dan dat in 1700 Jan Berentsz van der Winckel, in opdracht van de stad Culemborg, de Bisschopsgraaf vanaf de Nieuwe Brug tot aan het IJzeren Veulen voor 50 gulden heeft opgeschoond. In 1714 voert hij dit karwei nogmaals uit en ontvangt dan 50 gulden en 13 stuivers.
Voor de komst van de trekschuit was men voor het personenvervoer over water aangewezen op de beurtvaart. Deze vorm van vervoer kende echter, door het wisselvallige weer, geen exacte vaar- en aankomsttijden. De trekschuit had die wel. Deze werd namelijk door een paard op het zogenaamde ‘jaagpad’ langs het water voort getrokken. Omdat de snelheid van een paard niet afhankelijk was van de weersomstandigheden, konden de trekschuiten binnen een afgesproken tijd op hun bestemming aankomen. Voor de posterijen en zakenlieden was dit een enorme vooruitgang. Vanaf 1660 zag je dan ook in Nederland een groot netwerk van trekvaarten ontstaan. De trekschuitschippers werden ook verplicht om volgens een strikte dienstregeling te varen. Hielden zij zich daar niet aan, dan kregen zij een boete.
De trekvaart tussen Culemborg en Zaltbommel zal geen erg florerende verbinding zijn geweest. In 1868 kwam er definitief een eind aan, toen dwars over de Bisschopsgraaf de spoorlijn Utrecht-Waardenburg werd aangelegd. Daardoor was er geen ruimte meer voor een trekschuit van enige omvang.
Lees ook het verhaal van Jan van Driel. Hij schreef eind achttiende eeuw in zijn dagboek over zijn tocht met de trekschuit van Tricht naar Amsterdam.