Buiten de noordelijke poort van de oude stad, die stond bij de huidige Fransche School, ligt de Havendijk. Hier woonden vroeger de schippers. Deze schipperswijk is in de 15e eeuw door grachten en wallen omsloten en versterkt met een nieuwe Noorderpoort. Deze poort stond ongeveer ter hoogte van het huidige café de Ceintuur. Ook deze poort is later afgebroken.
Al rond 1770 bestond er een beurtveer tussen Culemborg en Amsterdam. Op 30 december 1772 stelden de stedelijke besturen van Culemborg en Amsterdam een reglement op voor deze veerdienst, waarin onder meer stond dat de schipper zich strikt aan de vaartijden diende te houden. De schuit vertrok iedere woensdagmorgen om 10 uur uit Culemborg en moest de volgende morgen aanleggen in Amsterdam. Vrijdags om 4 uur aanvaardde de schuit de terugtocht. In de wintermaanden werd er maar eenmaal per veertien dagen gevaren, tegen dubbel tarief.
In het begin van de vorige eeuw voer er één beurtveer op Amsterdam, twee veren voeren op Rotterdam en meerdere veren op Utrecht. De veren op Utrecht of ‘Uitert’, zoals in Culemborg vroeger werd gezegd, werden grotendeels met paarden en wagens onderhouden, terwijl op Rotterdam en Amsterdam uitsluitend schuiten voeren. Nog in de vorige eeuw waren die ‘schietschuiten’, bestemd voor zowel personen- als goederenvervoer, in de vaart.
Van een veer op Arnhem of op Brabant leest men niets in de archieven. Culemborg bleek in de eerste plaats op Utrecht georiënteerd, vervolgens op Amsterdam en Rotterdam, terwijl ook Delft, Den Haag en Gouda door Culemborgse schippers werden aangedaan. In zuidelijke en oostelijke richting werd slechts gevaren op Wijk en Bommel en volgens de archieven lang niet zo frequent als op het noorden en westen. Eén van de laatste Culemborgse beurtdiensten was die van A.J. Kuilenburg, later voortgezet door zijn zoon Gradus. Zij voeren onder meer op Utrecht en Rotterdam.
Een eigen taal
Ook in de taal van Culemborg komt het gericht zijn op Utrecht en Holland tot uiting. De Culemborgse schippers hadden een eigen taal die afweek van het Kuilenburgs in de andere delen van de stad. Deze schipperstaal werd in Leiderdorp, door een toehoorder uit die streek, eens gekenschetst als Gelders. Waarop de ge(dis)kwalificeerde Culemborgse schipper aan de Leiderdorper antwoordde dat hij vond dat die precies zo sprak als een Zuid-Hollander. Dit gebeurde ongeveer in 1890, maar het was niet de enige keer dat men de Culemborgse schipperstaal als Gelders typeerde.
Natuurlijk had de Havendijkse schipper zijn eigen vaktaal. Hij sprak van een ‘rek’ en bedoelde daarmee het stuk van de rivier, dat men overzien kan. Zoals het Hagesteinse Rek, taalkundig te vergelijken met het Amsterdamse Damrak.
Bron: Drs Th.W.A. Ausems, De Taal van het Graafschap Culemborg, drie artikels in de Culemborgse Courant, juni 1951.
Het schipperslied
Wij schippers van de Havendijk
Bevaren de Rijn tot in het Duitse Rijk
De Schelde kent onze kleuren.
Daar is bijkans geen watertol
Of wij varen voorbij met ons ruimen vol
Niemand mag ons bekeuren.
Rood-goud* waait het geusken van onze mast
Ons graaf schut ons voor overlast
Wie zal ons schippers deren.
’t Fortuin verschijnt waar ’t lading vindt
En is ’t niet altijd voor de wind
Wij kunnen nog laveren.
* Dit lied spreekt van het grafelijke Culemborg met zijn roodgouden wapen. Deze kleuren voerden de Culemborgse schepen in top, waardoor zij – als onderdanen van hun graaf – vrijdom van tol hadden op verschillende waterwegen en bescherming genoten.