Zoeken

De VOC-buurt of Culemborgers overzee

In de jaren vijftig van de vorige eeuw zijn een aantal straten, in de wijk Achter de Poort, vernoemd naar zeevarende Culemborgers in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie, VOC (1602-1800). In 1971 verscheen een boekje waarin hun lotgevallen beschreven werden door Mr. P.J.W. Beltjes, “Culemborgers Overzee”.  Het zijn :

Theodorus Zas – Christiaan Kleynhoff – Roelof de Man – Gerrit van Harn – Hugo de Goyer – Jacob van Opdorp – Arnoud Faa – Anthony van Diemen – Jan van Riebeeck – Nicolaas Heinsius en Pieter Walbeeck en ook Otto van Rees, die in de tijd gezien veel later, door de Nederlandse overheid werd uitgezonden naar het toenmalige Nederlands-Indië.

De VOC-buurt
Theodorus Zasstraat

De Culemborgse dominee Theodorus Zas diende de VOC vanaf 1656. Samen met zijn echtgenote voer hij met het schip de Achilles via de Kaap, waar hij zijn proefpredicatie deed op 13 maart, naar Malakka en Batavia. Hij was nog in functie toen hij overleed  in Batavia in 1704. Hij was getrouwd met Maria Moermans (overleden 1660 in Malakka, Maleisië, en begraven in de Fortkerk aldaar) en was de eerste van een vijftal Culemborgers (o.a. dominee Daniël Borgstein  van 1784 –1794), die als predikant de VOC hebben gediend. Dominee Zas was een groot kenner van de Portugese en Arabische taal.

VOC-handelspost in Malakka van 1641-1795

In 1655 was er in Batavia al een Buitenkerk (buiten het fort), maar in 1693 werd een nieuwe Buitenkerk gebouwd, die op 23 oktober 1695 door dominee  Theodorus Zas werd ingewijd. Hoewel er veranderingen werden aangebracht bevindt het kerkgebouw zich nu nog in vrijwel dezelfde staat als toen het werd opgeleverd in 1695.

Buitenkerk, Batavia
Kleynhoffstraat

Christiaan Kleynhoff, afkomstig uit Opper-Silezië, trad in 1742 in dienst van de VOC. Op 27 oktober 1742 vertrok hij vanuit Texel met het schip “De Eendracht” naar Batavia, waar hij op 26 mei 1743 aankwam. Eenmaal in Batavia begon Kleynhoff zijn loopbaan als opperchirurgijn in een van de hospitalen. In de Bataviase hospitalen bestond een hiërarchie onder het personeel, die gebaseerd was op het aantal jaren, dat men in de medische dienst werkzaam was. Zo kon gebeuren dat een sterfgeval of ontslag een hele reeks bevorderingen veroorzaakte.

Zo promoveerde Kleynhoff van opperchirurgijn, via tweede verbandmeester tot chirurgijn. In 1745 werd zijn functie uitgebreid met de titel “Inspecteur der Leprozen”. Na een onderbreking van vijf jaar kwam hij in 1751 weer  in actieve dienst. Hij werd aangesteld als eerste “practisijn” van het kasteel van Batavia en het “Binnenhospitaal”, gelegen binnen de muren van Batavia. In 1752 trad hij in dienst van het zogenaamde “Buitenhospitaal” waar hij practisijn en binnenregent was.

Vermoedelijk portret van Christian Kleynhoff. Stedelijk Museum De Lakenhal, Leiden.

Volgens rapporten werd niet al het geld, dat bedoeld was voor hospitalen, aan de medische dienst besteed. Veel geld verdween in de zakken van binnenregenten (conciërges) en andere medewerkers. Misschien heeft Kleynhoff hier ook wel een graantje van meegepikt, gezien zijn latere uitgaven.

In 1750 trouwde Christiaan Kleynhoff in Batavia met de uit Utrecht afkomstige Margaretha Elisabeth Swanenvelder, die echter al op 24 juli 1755 op 26 jarige leeftijd overleed. Een tweede huwelijk volgde op 13 maart 1756 met de 25 jarige Huberta van Spijck, afkomstig uit Nijmegen. Dit echtpaar kreeg negen kinderen.

In 1756 werd Kleynhoff “chirurgijn majoor”, de hoogste functie in de medische sector van Batavia. Hij vervulde die functie tot 1762. Hij werd in dat jaar ook schepen van Batavia. Kleynhoff keerde als vermogend man in 1763 naar Nederland terug.

Op 4 mei 1764 kwam hij met zijn gezin naar Culemborg en bewoonde twee huizen in de Ridderstraat. Vermoedelijk hebben die huizen gestaan waar nu de rooms katholieke pastorie staat. Beide huizen hadden een “binnen- en een buytentuin”. (d.w.z. dat het eerste gedeelte van de tuin liep tot aan de gracht, terwijl de buytentuin aan de overzijde van de gracht lag, bij ‘s-Heerenhof). Ook kocht hij het kasteel van Enspijk met landerijen, waar hij zijn laatste jaren doorbracht en daar, na zijn overlijden in 1777, werd begraven.

Kleynhoff was in Culemborg schepen tot 1766 en magistraat tot 1776 en als laatste nog schepen-burgemeester. Tijdens zijn verblijf in Batavia was Kleynhoff bevriend met gouverneur-generaal Jacob Mossel. Met de hulp van Mossel stichtte hij bij Batavia de eerste botanische tuin in Azië, waardoor hij in staat gesteld werd bijzonder plantenmateriaal naar Carolus Linnaeus, de grote Zweedse botanicus, en andere Europese botanici te sturen. Kleynhoff was beheerder van die tuin. Er werd zelfs een plantengeslacht naar Kleynhoff genoemd, de “Kleinhovia hospita L.” (Medicinale plant).

Afb. uit het herbarium Amboinense van G.E. Rumphius (1747)
Roelof de Man

Roelof de Man, geboren in 1634, was een telg uit een oud Culemborgs regentengeslacht (koopmannen, kerkrentmeesters en burgemeesters). Hij groeide op in Culemborg, Binnenpoort 6, en was een zoon van Abraham de Man, die lakenverkoper was. Roelof ging de eerder vertrokken Jan van Riebeeck achterna, die in 1652 de Kaapkolonie, “Kaap de Goede Hoop”, had gesticht.

Familiewapen “De Man” (Drie ossenkopjes) Binnenpoort 6

Op 23 augustus 1653 vertrokken vijf schepen genaamd: Vreede, Lam, Draeck, Kalf en Naerden vanuit Vlieland naar Zuid-Afrika. Roelof de Man vertrok met het schip “Naerden”, dat als laatste van die schepen aankwam op de Kaap. Hij vervoegde zich bij zijn oud stadgenoot Jan van Riebeeck en werd al spoedig secretaris van de Kaapkolonie. In 1658 volgde de benoeming tot secunde. In 1662 was Roelof de Man getuige bij de doop van ene Eva die tot de Hottentottenstam behoorde. Deze 11-jarige Eva, ook wel Krotoa genoemd, hielp in de huishouding, fungeerde als tolk en als kindermeisje bij de familie Van Riebeeck. Roelof de Man overleed vrij plotseling op 6 maart 1663.

1674, fort “De Goede Hoop”, door Isaak de Graaf
Roelof de Man Locomotief

Met het vernoemen van één van de stoomlocomotieven met zijn naam wilde de Centraal Zuid-Afrikaanse Spoorwegen Roelof de Man’s rol bij de vestiging van de Kaapkolonie in Zuid-Afrika erkennen.

Tussen 1892 en 1898 werden 175 stoomlocomotieven gebouwd door de Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij (de NZASM). De “Roelof de Man locomotief” werd in 1898 gebouwd onder fabrieksnummer 2950. Op de foto staat zijn evenbeeld “De wintervogel” afgebeeld.

Evenbeeld van de “Roelof de Man’’- locomotief’
(Nationaal Archief Den Haag)
Gerrit van Harn

Gerrit van Harn (niet “Van Harm”, zoals fout op het straatnaam- bordje staat),Culemborger van geboorte, voer in 1632 uit naar Batavia en werd opzichter(equipagemeester) over de werf van de Compagnie te Batavia. Hij werd na zijn repatriëring in 1647 rentmeester van de graaf van Culemborg (Hendrik Wolraad van Waldeck-Pyrmont).

Gerrit van Harn was de zoon van Goverts Anthonisz van Gaesbeeck en diens tweede vrouw Catharina van Harn. Hij nam de achternaam van zijn moeders aan. (Een zuster van Gerrit van Harn trouwde met Anthonie van Riebeeck. Zij kregen een zoon, die later de Kaapkolonie zou stichten, de bekende Jan van Riebeeck, dus Gerrit van Harn was een oom van Jan van Riebeeck).

Gerrit  van Harn was gehuwd met Margaretha Jansdr. van Nerijnen Ze woonden vanaf 1660 in het pand Markt 13. In 1661 werd hij, als opvolger van Jan van Riebeeck, benoemd tot “commandeur” van de Kaapkolonie. Deze functie heeft hij niet daadwerkelijk bekleed, want hij overleed op 17 maart 1661, aan boord van schip “Het Wapen van Hollandt”, tijdens de zware zeereis naar de Kaap. Hij werd op het eiland St. Vincent begraven. Van Harns weduwe en haar kinderen voeren door naar Batavia waar zij hertrouwde met Cornelis Willemsz. De Groot, geboren te Beesd.

Gerrit van Harn was één van de commissieleden van de opbouw van de hervormde Barbarakerk na de grote brand in 1654. Hij schonk in 1661 een kaarsenkroon, die nog in volle glorie in de hervormde Barbarakerk hangt.

Kaarsenkroon
Hugo de Goyerstraat

Hugo de Goyer was Culemborger van geboorte (uit een familie van magistraten) en trad in dienst van de V.O.C. Hij arriveerde in 1694 aan de Kaap met het schip “Moercapel”. Hij werd aangesteld tot “Polityck secretaris” en boekhouder. Hij trouwde op 2 december 1696 met Christina de Beer (dochter van de al in Zuid-Afrika wonende Jan Dirksen de Beer en Anna van Velthuijsch) in de Nederduits Gereformeerde Kerk in Kaap de Goede Hoop. Hugo de Goyer overleed in december 1703 en werd in de nieuwe gebouwde kerk te Kaapstad begraven. Zijn beide, aan de Kaap geboren kinderen, vertrokken naar Culemborg. Er is  niet veel over hem bekend, maar wel weten we dat hij, door vererving via zijn vrouw, bij Rondebosch (nu Claremont) in Zuid-Afrika, een boerderij met 21 morgen land genaamd “Velthuyzen” in zijn bezit kreeg. Dit werd duidelijk door een notarieel document (uit 1710)  betreffende het bezit van wijlen Hugo de Goyer.

“Rondebosch” heeft zijn naam te danken aan Jan van Riebeeck, die zijn inspiratie kreeg bij het zien van een groepje doornbomen aan de Liesbeeck Rivier. ‘Het ronde Doornbosje’ noemde hij die plaats. Op 1 maart 1657 werd hier het eerste land uitgegeven aan 9 boeren – in die tijd “Vrijburgers” genoemd.

Jacob van Opdorpstraat

Jacob van Opdorp, zette samen met zijn broer Carel, in juni 1661 vaste voet aan land bij Kaap de Goede Hoop. Ze zeilden tegelijk met hun oom Gerrit van Harn mee op het schip “Wapen van Hollandt”. Carel van Opdorp was al spoedig “jong assistent” en trad na enkele jaren ook als “secunde” op (hoofd handel en administratie) en bleef tot 1668 aan de Kaap. Zijn jongere broer Jacob was, tot zijn vertrek in 1665, één van de vier “scribenten” van het bestuur van de Kaap. Daarna kregen zij belangrijke posten in Oost-Indië. Carel van Opdorp overleed in 1673.

De gebroeders van Opdorp waren neven van Jan van Riebeeck, in Culemborg geboren en kleinzonen van Govert Anthonisz uit Culemborg (van huize ‘De Fonteyn’). Jacob van Opdorp kreeg, uit de nalatenschap van zijn oom Gerrit van Harn, een “vergulde bijbel”.

Elisabeth en Bastiana van Opdorp

Over deze zusjes van Jacob en Carel van Opdorp was Jan van Riebeeck voogd. Het waren zijn nichtjes (kleindochters van Govert Anthonisz). Van Riebeeck nam ze mee naar de Kaap.

 Elisabeth huwde de “secunde” Jacob Reyniersz van Amsterdam, terwijl Sebastiana, woonachtig in ’t fort “De Goede Hoop”, in 1654 de onderkoopman Pieter van Duyn huwde.

Arnoud Faastraat

Aernoud Faa, in 1645 geborente Culemborg als zoon van de schipper Hermen Aertsz en Goverts dochter Cornelia. Hij was ook een kleinzoon van Govert Anthonisz uit Culemborg (van huis De Fonteyn in de Achterstraat) en dus óók een neef van Jan van Riebeeck. Deze Aernoud heeft in de Oost-Indische Compagnie belangrijke functies bekleed. Hij trad in dienst in 1667 en klom op tot “secunde” te Mocha ( een VOC-handelsplaats voor koffie, gelegen aan de poort van de Rode zee in Yemen) en vervolgens als ”Opperhoofd”te Siam (nu Thailand). In 1684 overleed hij op zijn thuisreis.

Aernoud Faa heeft de armen van zijn vaderstad een flink legaat geschonken. Eind 17e eeuw werden door de VOC enkele koffieplantjes uit Mocha gesmokkeld naar Batavia om daar koffieplantages op te zetten.

Mocha

In Ayutthaya (nu Judea) in Siam, het huidige Thailand, was de handelsfactorij van de VOC gevestigd waar Arnoud Faa van 1679-1684 “opperhoofd” was.

Olieverf, J. Vinckboon-VOC, 1612, Rijksmuseum
Anthonie van Diemenstraat

Anthonie/Antonio Meeusz (van Diemen), werd in 1593 in Culemborg geboren aan de Oude Vischmarkt. Later verhuisde het gezin naar Markt 12, herberg “‘t Guldenhooft”.

Zijn vader Meus Anhonisz (1539 – na 1621) was stadsburgemeester, een functie die hij om het jaar wisselde met Lambert Hoevenaer, de vader van Antonio’s moeder Christina. De vader van Anthonie was al rond de vijftig toen hij trouwde. Hij had vanaf zijn achtste jaar vanuit Culemborg veertig jaar lang als knecht en later als schipper over de rivieren gevaren, voordat hij aan wal wijnhandelaar en wijnwaard werd. Hij kocht in 1613 de herberg ’t Gulden Hooft aan de Markt. Anthonie was de oudste van vier kinderen (nog drie meisjes).

Antonie v Diemen

Als 16-jarige werd Anthonie in 1609 koopman te Amsterdam. Hij had in handelszaken weinig succes en ging na negen jaar failliet en keerde terug naar de vrijstad Culemborg waar hij onbereikbaar bleef voor zijn schuldeisers. Als matroos vertrok hij in 1618, onder de naam Thonis Meeuwisz, aan boord van het schip “Mauritius” naar Batavia (Java), waar hij op 22 augustus 1618 aankwam in Bantam. Bij de V.O.C. werden geen failliet verklaarde personen in dienst genomen, vandaar die schuilnaam Thonis Meeuwisz.

Hij werd door Jan Pieterszoon Coen aangesteld als klerk van de V.O.C. Inmiddels was men achter zijn ware identiteit gekomen maar Anthonie bleef zijn baan behouden. Spoedig klom Van Diemen op tot boekhouderen opperkoopman en werd in 1622 aangesteld om de boekhouding door te lichten.

Hij verbleef in het generaalshuis, gelegen op het fortkasteel van Batavia. In 1625 werd hij benoemd tot Raad van Indië en in 1626 kreeg hij de op één na hoogste functie, directeur van handel, toebedeeld.

Fort-kasteel Batavia

Van Diemen huwde 17 januari 1630 met Maria van Aelst (geboren in Vianen), die al tweemaal weduwvrouw was. Zij  was directrice van  het “Spinhuys”, een onderkomen voor meisjes en ongehuwde vrouwen, die zich bezig hielden met wassen, strijken, naaien en breien voor het VOC-personeel. Als enige plek op aarde komt deze zeevogel, een ondersoort van de albatros, voor op het eiland “Amsterdam” (eigenlijk Nieuw-Amsterdam). Dit vulkanische eiland ligt in de Indische Oceaan. Ongeveer 130 van deze vogels komen op dit eiland voor. Ze broeden op z’n vroegst pas in hun zevende levensjaar en elk broedpaar legt slechts één keer per twee jaar één ei. Hoewel dit eiland al honderd jaar eerder door de Spanjaarden werd ontdekt, gaf Anthonie van Diemen in 1633 het eiland de naam van zijn schip: Nieuw Amsterdam. Sinds 1843 is het van Frankrijk.      

Het “Spinhuys” 1682
Amsterdam-albatros

In 1636 werd Van Diemen tot gouverneur-generaal benoemd en was verantwoordelijk voor het neerslaan van de opstand in de Molukken (1636-1638). In 1642 voerde hij het eerste wetboek in, de “Bataviasche Statuten”, waardoor de samenleving stabieler werd.

Een Latijnse-school, weeshuis, ziekenhuis en een tweede kerk (Hollandsche- of Kruiskerk) werden onder zijn bewind gebouwd. In augustus 1644 was er een conflict tussen Van Diemen en de Javaanse gemeenschap in Batavia. Deze Javanen, onder leiding van hun afgewezen voorman Jan Cleyn, alias Jan Pekel, besloten Van Diemen te vermoorden en het kasteel in brand te steken. De aanslag mislukte.

Nieuw-Amsterdam

Tussen 1640 en 1645 werd de Hollandsche Kerk gebouwd. De eerste steenlegging werd door hem zelf verricht. In december 1644 werd Anthonie van Diemen ziek en overleed op 19 april 1645. Hij werd in de door hem gefinancierde nieuwe kerk begraven. Boven de deur werd een gevelsteen  geplaatst met het familiewapen van Van Diemen.

Kerk

Het huwelijk van Anthonie en Maria bleef kinderloos. Hij liet een groot kapitaal, meer dan 120.000 gulden, na aan zijn vrouw Maria van Aelst, familie en armen.

Maria van Aelst hertrouwde op 9 oktober 1646 in Amsterdam met de oud directeur van het VOC-kantoor in Perzië, Carel Constant, die met dezelfde vloot als Maria was teruggekeerd naar Nederland. In 1652 stelde Maria van Aelst, vanuit Nederland, 15.000 gulden ter beschikking om het dak van de Hollandsche Kerk in Batavia  op te laten knappen.

Ondertussen woonden Maria van Aelst en Carel Constant op Markt 13 in Culemborg. Beiden waren niet onbemiddeld en schonken in 1663 een kroonluchter aan de hervormde Barbarakerk, die ook, net als het door Van Harn geschonken exemplaar, al meer dan 300 jaar in de kerk hangt.

Kroonluchter

Na afbraak van de Hollandsche Kerk in 1732 werd op dezelfde plek een ‘Nieuwe Hollandsche Kerk’ gebouwd in Batavia. Er staat bij deze kerk een monument ter herinnering aan de gouverneurs van de VOC en hun familieleden.

Nieuwe Hollandsche Kerk
Jan van Riebeeckstraat

Jan Anthonisz van Riebeeck (Jan van Riebeeck), geboren te Culemborg, was een zoon van de scheepskapitein Anthony Jansz van Riebeeck en Elisabeth Govertsen (dochter van de Culemborgse burgemeester (procureur en notaris) Govert Anthonisz van Gaasbeek en Elisabeth Cornelis Anthonisdr. Van Diemen, die in huize “ De Fonteyn” in de Achterstraat woonden, het Jan van Riebeeckhuis).

Jan van Riebeeck

 

In  het voorjaar van 1619 werd een zoon Jan Van Riebeeck, geboren. Helaas bevatten de Culemborgse archieven, bewaard in het Rijks Archief te Arnhem, geen gegevens over hem en de doop-, trouw- en begraafboeken van de Hervormde Barbarakerk zijn allemaal in 1654 verbrand. Zijn geboortedatum is dus onbekend. Later moet de familie Van Riebeeck, met het oog op de nabijheid van zeehavens, zijn verhuisd naar Schiedam, waar Jan’s moeder in 1629 stierf. Jan was toen nog maar één jaar oud. Daar zijn vader, wegens zijn herhaalde langdurige afwezigheid ten gevolge van zijn beroep als scheepskapitein, voor de opvoeding van zijn kinderen niet voldoende zorg kon dragen, nam de grootvader van moederszijde, de oude burgemeester van Culemborg, deze taak op zich. Jan van Riebeeck bracht dus in Culemborg zijn jeugd door in huize “De Fonteyn”.

In mei 1639 overleed op 44-jarige leeftijd Jan van Riebeeck’s vader op één van zijn reizen en werd begraven in de Sao Paolo Kerk te Pernambuco (Brazilië) Op 16-jarige leeftijd ging Jan van Riebeeck naar Amsterdam, om opgeleid te worden tot chirurgijn.

Hij diende als leerling chirurgijn bij de West-Indische Compagnie (W.I.C.) en de Noordse Compagnie en ging naar Nederlands-Brazilië en Groenland. In 1639 tekende hij op 21-jarige leeftijd, bij de V.O.C.-kamer Delft en  vertrok naar de Oost.

Als neef van Antonie van Diemen (1593-1645) beschikte hij over een goed contact in Batavia. Vanaf 1643 werkte hij een jaar op Dejima of Deshima (Hollandse handelspost in de baai van Nagasaki, Japan en in Fort Zeelandia op Formosa, het huidige Taiwan.

Hollandse handelspost in de baai van Nagasaki, Japan

Zijn volgende aanstelling werd in Tonquin (Hanoi-Viëtnam). In 1647 werd hij teruggeroepen nadat hij zich schuldig had gemaakt als zoveel anderen aan privéhandel.

Tonquin

In 1648 voer hij, via de Tafelbaai, terug naar Nederland en kwam op 6 augustus 1648 aan. Op 28 maart 1649 huwde Jan van Riebeeck met Maria de la Quellerie, uit een geslacht van Waalse predikanten. Ze kregen acht kinderen, van wie de meeste op jonge leeftijd overleden.

De Tafelbaai

Na een paar jaar in Amsterdam gewoond te hebben werd Van Riebeeck door de V.O.C uitgezonden naar Kaap de Goede Hoop, om daar een verversingsstation in te richten. Zijn medische loopbaan werd hiermee afgesloten, want hij werd bevorderd tot koopman. Hij vertrok op 16 december 1651 en op 6 april 1652 landde Van Riebeeck bij de Tafelbaai.

Hij stichtte bij Kaap “de Goede Hoop” de kolonie die de prachtige bijnaam “De Herberg van Twee Oceanen” kreeg (Fort de Goede Hoop en Fort Duijnhoop) en werd tot “commandeur” benoemd van de eerste Nederlandse nederzettingen aan de Kaap.

Jan van Riebeeck en zijn 90 kolonisten legden tuinen aan om fruit en groenten te verbouwen voor de bemanning van de V.O.C-schepen, die de koloniën aandeden. Slachtvee verkreeg men door ruilhandel met de Khoikhoi-stammen, die door de Hollanders “Hottentotten” werden genoemd. De Khoikhoi beschouwden vee als kapitaal en niet als voedsel. Het gevolg was dat men genoodzaakt was eigen koeien en   De Tafelbaai boeren voor de veeteelt te importeren.

In 1657 werd het eerste land, buiten de Kaapkolonie, aan boeren uitgegeven. Deze boeren werden  “Vrijburgers” genoemd. Jan van Riebeeck bleef commandeur van het fort tot 1662, daarna vertrok hij naar Batavia (Nederlands-Indië) waar hij op 5 juli aankwam.

Fort van Batavia, archief-VOC

Van Riebeeck werd van 1662 tot 1665 gouverneur van Nederlands-Malakka. Hij begroef daar zijn vrouw, samen met een paar kinderen, die op 2 november 1664 aan de pokken waren gestorven. In Batavia werd hij secretaris van de Hoge Regering van Indië (zijn zoon Abraham werd in 1707 gouverneur-generaal van Indië).

In 1667 hertrouwde hij met de weduwe Maria Scipio met wie hij nog een kind kreeg. Van Riebeeck bleef secretaris tot aan zijn dood op 18 januari 1677.

In 1952 uitgegeven postzegels ter herinnering aan het 300-jarig eeuwfeest Jan Van Riebeeck (Regionaal Archief Rivierenland)
Heinsiustraat

“Dr. Nicolaes Hensius” (1656-1738) was medicus en auteur. Naast enkele medische werken schreef hij “Den Vermakelyken Avonturier”, een voorbeeld van een Nederlandstalige schelmenroman en die redelijke bekendheid kreeg.

Dr. Nicolaes Hensius

Hij studeerde medicijnen en filosofie in Duitsland en ging naar Den Haag. Hij moest echter wegens doodslag deze stad ontvluchten en leidde achttien jaar een zwervend bestaan. In 1679 verkeerde hij in Rome en werd later tot lijfarts van koningin Christina I van Zweden benoemd en in 1687 lijfarts van de keurvorst van Brandenburg te Kleef.

In 1695 vestigde hij zich in de vrijplaats Culemborg. Daar gaf hij, het eerder vermelde boek, “Den Vermakelyken Avonturier” uit, waarin zeer veel autobiografische elementen werden verwerkt. Vele herdrukken, navolgingen en vertalingen in het Duits, Frans, Engels en Italiaans getuigen van het succes van zijn werk.

Op 10 januari 1719 huwde hij (dus 53 jaar oud) op huwelijkse voorwaarden met Charlotte de Pool, die 23 jaar oud was  (Of Charlotte Culemborgse was is niet bekend, wel had zij hier familie wonen). Dr. Heinsius werd stadsgeneesheer en schepen te Culemborg. Hij stierf 31 oktober 1738 te Culemborg en werd in de Barbarakerk begraven.

Een zoon van Dr. Nicolaes Heinsius, die ook weer Nicolaas heette en leefde van 1719-1781, was eveneens een ondernemend en avontuurlijk persoon. Hij was 19 jaar oud toen hij naar de kust van Guinea (Ghana) vertrok. Hij werd commies en opperhoofd op Accra,  zeer waarschijnlijk van het Fort Batensteyn, een Nederlandse VOC-handelspost voor goud, ivoor en slaven.

Toen hij terug kwam naar Culemborg, als een zeer rijk man, bracht hij twee natuurlijke West-Indische kinderen mee, Anna Catharina  Batensteyn (1760-1789) en Carel Batensteyn (overleden 1786). Later noemden zij zich Batensteyn – Heinsius.

Het gezin vestigde zich, in 1763,  in het pand Markt 13. Deze Nicolaas Heinsius (jr.) had blijkbaar goede zaken gedaan in Accra, want hij kocht in 1764 ook het er naast gelegen pand nr. 11, “In den Keyser”. Nicolaes Heinsius (jr.) overleed op 13 juni 1781. De Heinsiusstraat is vernoemd naar deze Nicolaes Heinsius (jr.).

Fort Batensteyn, Guinese kust
Walbeeckpad

Pieter Walbeeck (van Tienhoven) geboren in 1753 te Culemborg en overleden na 1812, was gehuwd met Johanna Louisa van Cotzhausen, overleden te Batavia (Jakarta). Hij bekleedde hoge posten bij de Vereenigde Oost-Indische Compagnie. Hij werd resident te Bandjermasin (op Borneo), Palembang (op Sumatra) en Cheribon (op Java), waarna een benoeming volgde tot toegevoegd buitengewoon lid van de raad van Batavia.

Overlijdensadvertentie van Johanna Louise Van Cotzhausen, echtgenote van Pieter Walbeeck
(Bron : archief Utrechtsche Courant-25-08-1806)

Pieters vader Jan Walbeeck (1714-1791), getrouwd met Anthonia Jacoba van der Sluis, was stadssecretaris van Culemborg. Daarvoor was hij tot 1749 in dienst van de VOC. Zijn functie was pakhuismeester op de Hollandse Handels -factorij Hougly in Bengalen.

Handelsfoctoij te Hougly (Bengalen), 1665 door Hendrick van Schuijlenburgh, Rijsmuseum

Pieters grootvader, Pieter Walbeeck, werd in 1703 secretaris van Culemborg en kreeg door vererving de vrije heerlijkheid Tienhoven (onder Everdingen) in zijn bezit. De Walbeeck’s hebben tot 1819 de vrije heerlijkheid Tienhoven in hun bezit gehad.

Otto van Reesweg

Otto van Rees is geboren op 6 januari 1823 in Culemborg en overleden 10 maart 1892 te Arnhem. Hij was een zoon van de Culemborgse stadsgeneesheer Johannes van Rees en Vrouwe G. J. E. Holmberg de Beckfelt, die het pand Markt 11 bewoonden.

Otto van Rees vertrok op zeer jeugdige leeftijd naar Nederlands-Indië waar hij als veertienjarige aan een ambtelijke loopbaan begon.

Otto van Rees

Op 2 oktober 1847 trouwde hij met Johanna Henriette Lucassen te Kemanglen. Hij klom op van klerk tot adjunct gouvernements- secretaris (1851). In juli 1851 werd hij inspecteur van Financiën en in 1853 keerde hij met ziekteverlof naar Nederland terug. Hij reisde eind 1854 opnieuw naar Nederlands-Indië en hertrouwde op 22 juni 1855 in Batavia met Johanna Sara Wilhelmina van Braam Morris.

Otto van Rees werd resident op Java (van Kedoe (1856-1857), van Bagelen (1857-1866) en van Soerabaja(1860-1864)). Op 1 mei 1864 trad hij toe als lid van de Raad van Nederlands-Indië. In de periode van 1868-1870 ging hij wéér met ziekteverlof en kwam wéér voor herstel naar Nederland.

Binnenplaats gebouw Raad van Indië, 1609–1942 (Bron : Tropenmuseum

Na aankomst in Nederland werd Otto van Rees door het kiesdistrict van Rotterdam afgevaardigde in de Tweede Kamer (tot juli 1873). Zijn benoeming tot vicepresident van Nederlands-Indië deed hem medio 1873 weer naar de Oost afreizen. Hij bleef daar tot maart 1878 en kwam daarna weer terug naar Nederland. Hij werd wéér kamerlid maar nu voor het kiesdistrict Arnhem. In 1879 werd hij als minister van Koloniën benoemd in het Kabinet-Kappeyne van de Coppello. In maart 1883 was hij enkele dagen kabinetsformateur. Hij verbleef na zijn benoeming tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië (1884-1888) nogmaals in Indië. Door zijn vele functies kreeg Otto van Rees de bijnaam “Koning Otto”.  Terug in Nederland woonde hij in Arnhem en stierf daar in 1892.

Bronnen:

VOC-historiek, Jaarboek monumentenzorg- 1993, “Culemborgers Overzee door Mr.P.J.W. Beltjes
De Drie steden, 1985 en voetnoten-2011
Culemborgers Overzee, door Mr. P.J.W.Beltjes, Wikipedia South Africa
G.G. Kloeke, Herkomst en groei van Afrika, “Culemborgers Overzee” door Mr. P.J.W. Beltjes en Culemborg bespied, door J. A. prins en W. Prins, VOC-historiek en Wikipedia
Op reis naar Zuid-Afrika, Archief Nederduits Gereformeerde Kerk-Kaapkolonie
Vogelbescherming Nederland
Wikipedia, VOC-historiek en “Antonio van Diemen”, door Menno Witteveen- 2011
Jan van Riebeeck als chiurgijn uit de “Geschiedenis der Geneeskunde”-1952, door A.J.M.  Lamers-’s-Hertogenbosch,  VOC-historiek,  Wikipedia, G.H.G. Kloeke-“Herkomst en groei van Afrika”, Regionaal Archief Rivierenland en Voetnoten
Archief Utrechtsche Courant-25-08-1806
Tropenmuseum
Rijksmuseum
Wikipedia, Raad van Indië en Rijksmuseum

 

Alies Derwig, juli 2017