Dit artikel duikt in de geschiedenis van Goilberdingerstraat nummer 3 en 5, een pand dat zijn oorsprong vindt in de vroege moderne periode van Nederland. Van de overdracht door Pieter Kempe aan zijn dochter in de 18e eeuw, tot de sociale en commerciële ondernemingen in de 19e en 20e eeuw, belicht dit stuk de dynamische geschiedenis en de diverse functies die het pand heeft gehad. Ontdek hoe dit Rijksmonument de tand des tijds heeft doorstaan en hoe het de gemeenschap van Culemborg heeft gediend.
Het pand is een Rijksmonument, onder nummer 11537: “Pand uit de 16de of 17de eeuw van begane-grond met hoog zadeldak, dat links tegen een puntgevel aansluit. Rechts een onderkelderde opkamer. De gepleisterde lijstgevel heeft een deuromlijsting van verdiepte pilasters met hoofdgestel uit de tweede helft der 18e eeuw. Vensters met twaalf- en vijftienruitsschuiframen.”
Oorspronkelijk was het één huis, nummer 587, kadastraal perceel 968. In een register van onroerende goederen, opgemaakt ca. 1805, staat over huis 587 vermeld: “Een huizinge [sic] en erve met nog hofken terzijde, den 2 april 1729 door den Heer Hend. Kloeckhoff getransport aan den Heer Pieter Kempe en bij deszelfs [sic] overlijden gekomen en thans behorend aan deszelfs [sic] dochter Juffr. Helena Kempe”.
Een Dramatische Wending in Zierikzee
Wie was Pieter Kempe? Een zoektocht op Internet leverde een citaat op uit de ‘Encyclopedie van Zeeland’ over ene Pieter Kempe en ene Pieter Mogge, beide belangrijke bestuurders in Zierikzee.
“Pieter Mogge werd door een lid van de raad, de 22-jarige Pieter Kempe, in de nacht van 5 op 6 januari 1715 in de keurmeesterskamer, buiten aanwezigheid van getuigen, doodgestoken. Mogge zou Kempe hebben gedwongen om nog meer te drinken; Kempe weigerde, waarop Mogge met z’n rapier dreigde. Kempe stak uit zelfverdediging Mogge dood. Kempe, zelf gewond, vluchtte naar Culemborg, een stad die nooit uitleverde. In Zierikzee werd hij bij verstek veroordeeld. De moordzaak wekte in het hele land sensatie.”
En het boek “Wijkplaatsen voor vervolgden” van Marijke Gijswijt-Hofstra vermeldt:
“Pieter Kemp, voormalig raad en secretaris van de stad Zierikzee, verzocht in 1717 vrijgeleide te Culemborg. Ongeveer drie jaar tevoren had hij uit noodweer een doodslag gepleegd en in 1715 was hij bij verstek veroordeeld tot levenslange verbanning uit Holland, Zeeland en West-Friesland, ‘op poene van haer in komende, metten swaerde te werden gestraft, datter de doodt na volgt, en met confiscatie van zijn goederen. Beducht dat hij alsnog ‘door de Justitie mogte worden vervolgt en door arrest, detentie als andersins geincommodeert [sic]’ was hem geraden bescherming te zoeken in Culemborg. Kemp vroeg in 1729 om verlenging van het vrijgeleide en bleef tot zijn dood in 1776 in Culemborg wonen”.
Deze Pieter Kemp(e) werd dus, 12 jaar na zijn vlucht, eigenaar van huis 587. Hij trouwde in 1722 met Sara Bruynvisch; ze kregen tien kinderen. Hij overleed op 27 januari 1776, waarna zijn dochter dus eigenaresse van huisnummer 587 werd.
Uit het “Uittreksel uit het Kadaster betreffende gebouwde eigendommen in de gemeente Culemborg, 1811” blijkt, dat het huis in dat jaar in bezit was van Hermandus van Malssen, zoon van Hermandus van Malssen en Alida Rademaker. Hij was getrouwd met Wilhemina Wouterina Valkonet en was landbouwer/koopman.
Op de “Kadastrale kaart van 1811-1832, oorspronkelijke aanwijzende tafel Culemborg, Gelderland, sectie I, blad 028” vinden we als eigenaar van de kadastrale percelen 968, 969 en 970: Rijk van Eck.
De Bedrijvigheid van Rijk van Eck
Perceel 968 betreft een huis met erf, perceel 969 een grutmolen met erf en perceel 970 een tuin, samen groot 6 roeden 82.
Rijk van Eck werd in 1792 gedoopt in de Nederduits-gereformeerde kerk te Cothen. Hij was een zoon van Gerrit van Eck (molenaar) en Hendrina van der Wis. Hij trouwde op 7 september 1816 in Wijk bij Duurstede met Adriana van Oorschot. Beroep: “koornmolenaar [sic]”.
Rijk van Eck was dus molenaar, evenals zijn vader. Als hij zich in Culemborg vestigt wordt hij geregistreerd als ‘grutter’ (verkoper van grutterswaren). “Grutten waren granen die gebroken of gepeld waren, zoals haver, boekweit en gort. Zij werden vooral gebruikt als pap, maar gort (gepelde gerst) werd ook wel toegepast als maaltijdbasis, zoals we dat tegenwoordig doen met rijst. De grutter verkocht geen dagverse waar zoals groenten, vleeswaren of melkproducten, maar legde zich toe op de handel in droge waar”.
In 1856 overleed echtgenote Adriana van Oorschot. Bewoners van het huis waren daarna Rijk van Eck, zoon Jan Hendrik en nicht Hendrika van Selm uit Wijk bij Duurstede, met in de loop der jaren een aantal dienstboden en gruttersknechten. In 1862 vertrok nicht Hendrika weer naar Wijk bij Duurstede en in november 1863 kwam vanuit Leerdam Cornelia Cretier als huishoudster naar de Goilberdingerstraat.
Dhr. van Eck was ook actief op maatschappelijk gebied. Hij was lid van de gemeenteraad, waarbij hij in 1863 aftredend was, maar herkozen werd. In 1863 had hij zitting in de Culemborgse “Commissie voor het nationaal gedenkteeken [sic]”:
“Op 17 november 1863 werd in het Willemspark in Den Haag de eerste steen gelegd van een nationaal monument om de historische gebeurtenissen van 1813 vast te leggen, van de terugkeer van Willem I naar Nederland”.
In juli 1867 moest er een nieuwe ambtenaar van de burgerlijke stand worden aangesteld; daartoe werd er in de Gemeenteraad gestemd. Hoewel dhr. Van Eck de meeste stemmen kreeg, bedankte hij. In 1869 waren er weer Gemeenteraadsverkiezingen; maar er heerste verdeeldheid:
Rijk van Eck overleed op 16 mei 1870. Zoon Jan Hendrik van Eck bleef wonen in het ouderlijk huis. Hij had, volgens een notariële akte, “van het onroerend goed den eigendom verkregen door aankoop van zijn vader Rijk van Eck blijkens een onderhandsche [sic] akte van verkoop en koop van dato vier en twintig [sic] april achttien honderd negen en zestig”. Hij zette het bedrijf voort, tot 1 januari 1884.
Op 28-12-1883 werd bij notaris J.G. Moorrees de akte getekend voor de verkoop van “een winkelhuis en erf aan de Goilberdingerstraat te Culemborg, waarachter grutterij en schuur met erf strekkende tot de Korten Meent, tezamen groot vijf aren vijf en negentig [sic] centiaren”.
Eén van de bepalingen in de akte luidde: “Dat onder dezen verkoop zijn begrepen de winkelopstand in den winkel en al de vaste en losse gereedschappen, werktuigen enzovoorts in de grutterij en schuur niets daarvan uitgezonderd en met alles wat verder maar eenigzins [sic] tot de uitoefening der in voorschreven winkel en grutterij en bijgebouwen gedreven wordende zaak behoort en aanwezig is”.
De Overgang naar Familie van Beekum
Koper was Wolbrand/Wollebrand van Beekum, koopman en grutter, uit Meerkerk. Jan Hendrik van Eck had een herenhuis laten bouwen op de plaats waar voorheen Goilberdingerstraat 14 en 15 stonden (nu: Goilberdingerstraat 1); hij ging daar wonen met huishoudster Cornelia Cretier.
Wollebrand van Beekum was in 1860 getrouwd met Metje van der Haven. Zij kwamen naar Culemborg met hun kinderen Pieter Martinus, Johannes Markus Adrianus, Adriana Corlina, Adriaan Cornelis, Margaretha Carolina, Teunis Jacobus en Antonie Rutherus.
Dhr. van Beekum had een grutterij in Meerkerk, die na zijn vertrek door zijn zoon Martinus Antonie werd voortgezet. Ook dochter Martijntje Adriana bleef in Meerkerk, tot 1885. In 1885 waren dhr. en mevr. van Beekum 25 jaar getrouwd én was er een bruiloft:
Op 21 mei 1885 trouwden Martijntje Adriana van Beekum en Gijsbartus Prins, gemeente-architect van Culemborg. Zijn eerste bouwproject in Culemborg betrof Goilberdingerstraat 1, in 1884; wellicht heeft hij toen Martijntje leren kennen. In de winkel van dhr. van Beekum waren bijzondere producten te koop: “Druiven-Borsthoning”, “Fijnste Lofodinsche Levertraan”, “Urbanus-pillen”…. En het bedrijf van dhr. van Beekum genoot landelijke bekendheid door kindermeel. Er werd o.m. geadverteerd in ‘Het Nieuws van de Dag’ op 25 april 1890:
Wollebrand van Beekum overleed op 4 juni 1895. In een testament “verleden voor notaris R.J. Bodde te Meerkerk den 15 October 1873” werd door Wollebrand van Beekum vastgelegd dat zijn echtgenote Metje van der Haven het vruchtgebruik over zijn nalatenschap zou krijgen.
In 1907 liet mevr. van Beekum een schuur bouwen. Metselaar B.J. de Keizer schreef aan Burgemeester en Wethouders van Culemborg: “… dat hij in last heeft van de Wed. W. van Beekum alhier achter hare woning Goilberdingerstraat D13 aan de Meent een schuur te bouwen volgens overgelegde teekening [sic] en omschrijving. Redenen waarom hij zich tot Uw College wendt met beleefd verzoek hem vergunning te willen verleenen [sic] daartoe eene schutting en steiger aan de Meent te plaatsen en voor zoveel noodig [sic], ingevolge de woningwet, vergunning te willen verleenen [sic] tot den bouw dier schuur”.
Een paar weken later kwam van dhr. G. Prins, gemeentearchitect, de volgende reactie: “…Adressant voor zooveel [sic] nodig, ingevolge de woningwet, de gevraagde vergunning te verleenen [sic], mits niet van de overgelegde teekening [sic] wordt afgeweken, noch in strijd met eenige [sic] verordening wordt gehandeld en de werkzaamheden zijn beeindigd[sic] binnen den tijd van vier maanden na dagteekening [sic] van dit besluit”.
Mevr. van Beekum overleed op 29 december 1915; haar erfgenamen waren haar negen kinderen. Twee van de zoons woonden toen nog in het ouderlijk huis; Johannes was toen 71 jaar oud en Teunis 63 jaar. Het huis was omgenummerd naar nr. 3.
Hoe lang de gebroeders het bedrijf nog hebben voortgezet, is niet precies bekend, maa in de lezing die dokter J. Hocke Hoogenboom op 10 februari 1943 hield voor het Genootschap Voet van Oudheusden maakte hij melding van bedrijven die niet meer bestonden; hierbij was ook de grutterij en kindermeelfabriek van Van Beekum. En volgens het Handelsregister Tiel is de “maalderijen grossierderij in meelwaren” met de bedrijfsnaam “Weduwe Wollebrand van Beekum” in 1946 uitgeschreven.
Op 11-02-1946 overleed Johannes; hij werd 79 jaar. Teunis Jacobus van Beekum overleed op 26 september 1959 in “Elisabeth-hof” in Culemborg. Hij werd 85 jaar.
In 1946 vond verkoop plaats; het kadastrale perceel I3525 met huis, molen, schuur en erf kreeg als nieuwe eigenaar Wouter Marinus Aart den Hartog, expediteur, gehuwd met Alida Jannigje den Hartog. Dhr. en mevr. den Hartog woonden zelf aan de Westersingel. Het huis Goilberdingerstraat 3 werd kennelijk verhuurd: in advertenties (1949 en 1950) en nieuwjaarswensen (1951 en 1952) in de C.C. werd het genoemd als adres van Schildersbedrijf Th. Kremer.
Een naambordje van het bedrijf hing naast de deur:
Het schildersbedrijf werd in 1956 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Tussen 1959 en 1972 heeft het pand meerdere huurders gehad.
Op 28-04-1967 overleed dhr. den Hartog. Goilberdingerstraat 3 werd toebedeeld aan mevr. den Hartog-den Hartog, mevr. Merkx-den Hartog en dhr. den Hartog, zulks bij akte van scheiding, welke op 25-06-1968 werd verleden voor notaris H. de Haan van Dorsser te Buren.
De staat van het pand Goilberdingerstraat 3 werd er in de loop der jaren niet beter op. De agenda van de Gemeenteraadsvergadering van maandag 17 mei 1971 vermeldde o.m. “het onbewoonbaar verklaren van de woning Goilberdingerstraat 3 …”. Het pand vertoonde de volgende gebreken: “ brandwerendheid vertrekken onderling onvoldoende vochtige muren lekkages in dak kozijn en ramen rot, moeilijk of in geheel niet te openen voor ventilatie ventilatie en lichttoetreding op enkele punten onvoldoende *houten vloeren slecht dak onbeschoten onvoldoende privacy voor dubbele bewoning gasaansluiting ontbreekt”.
Daaruit werd geconcludeerd, “dat deze woning ongeschikt is ter bewoning en de gebreken niet door het treffen van voorzieningen kunnen worden weggenomen”. De Gemeenteraad besloot “de woning Goilberdingerstraat 3 onbewoonbaar te verklaren en te bevelen, dat deze woning ontruimd moet zijn binnen zes maanden na de dag waarop het besluit van kracht is geworden”.
Restauratie en Modern Gebruik van het Pand
In 1974 werd het pand te koop aangeboden, met het er achter gelegen pand aan de Korte Meent 6. Op 13 november 1974 deden Burgemeester en Wethouders van Culemborg een voorstel aan de gemeenteraad:
“Naar aanleiding van een advertentie in de Culemborgse Courant hebben wij opdracht gegeven aan de makelaars Waltmann en Co te Utrecht met de beleggings- en beheersmaatschappij W.M.A. den Hartog en Zoon B.V. te Culemborg in onderhandeling te treden over de aankoop van de percelen grond met opstallen, kadastraal bekend gemeente Culemborg, sectie I, nrs. 4426 en 4427, groot resp. 4,35 are en 1,60 are, plaatselijk bekend Korte Meent 6 en Goilberdingerstraat 3.
Deze onderhandelingen hebben tot een voor de Gemeente gunstig resultaat geleid, zodat een voorlopige koopovereenkomst kon worden getekend. Het ligt in de bedoeling in de toekomst te komen tot sanering van de bebouwing aan de Korte Meent. Opgemerkt dient te worden dat de woning Goilberdingerstraat 3, voor zover wij thans kunnen zien, nimmer in een saneringsplan zal worden opgenomen. Deze woning staat echter op de Monumentenlijst en zal zeer zeker als waardevol pand in het kader van de rehabiliteitsregeling met subsidie van Rijk en Provincie gerehabiliteerd c.q. gerestaureerd kunnen worden”.
In de vergadering van de gemeenteraad van 26 november 1974 werd besloten de panden aan te kopen. De notariële akte betreffende de koop werd op 25-04-1975 opgemaakt bij notaris J.E. Bloemerts, Voorburg 7 te Culemborg.
Echter, “eind 1975 brak aan de Korte Meent een hevige brand uit, waardoor een aantal fabriekspanden verloren ging en belendende percelen schade opliepen”, aldus de C.C. in 1978. Onder de kop “Sloop en herstel na brand Korte Meent” berichtte de krant over de schade die in 1975 ontstond: “De panden 2 en 4 (industrieën) gingen geheel verloren en de belendende percelen Goilberdingerstraat 1 en 3, Achterstraat 8, 10, 12 en 14 en de Lutherse Kerk hebben schade geleden.”
Op 11 oktober 1978 schreef dhr. P.A. Treffers van de Afd. Algemene Zaken een rapport voor B&W: “Langzamerhand komt de oplevering van de gerehabiliteerde woningen in het pand Goilberdingerstraat 3 in het zicht, zodat het tijd wordt de verkoopprocedure vast te stellen”.
Op 26 april 1979 schreef dhr. Treffers nogmaals een rapport voor B&W: “Naar verwachting komen de woningen Goilberdingerstraat 3 en 3a half mei a.s. ter bewoning gereed. Makelaardij Stef Hansen B.V. zal nu opdracht moeten krijgen deze woningen te verkopen”.
In de C.C. van 10 mei 1979 worden de woningen te koop aangeboden: “Te koop in Culemborg: Twee in opdracht van de Gemeente Culemborg volledig gerestaureerde WOONHUIZEN aan de Goilberdingerstraat 3 en 3A. Deze onder Monumentenzorg verbouwde woonhuizen verkeren thans in een perfekte [sic] staat en zijn voorzien van alle moderne comfort zoals: c.v., moderne keuken en badkamer, echter met behoud van hun oorspronkelijke ca. 300 jaar oude karakter”.
Onderaan de advertentie: “Kandidaat-kopers dienen in Culemborg woonachtig te zijn of aan Culemborg economisch of sociaal gebonden te zijn”.
Op 22 mei 1979 werd een koopovereenkomst gesloten voor Goilberdingerstraat 3 en op 28 september 1979 voor Goilberdingerstraat 3A. Voor beide overeenkomsten gold: behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten inzake deze transactie.
Op 9 oktober 1979 schreven de kopers van nr. 3a een brief aan het College van B&W, met de vraag of zij het pand, tot het tijdstip van tekenen van de overdrachtsakte, van de gemeente konden huren. Zij hadden n.l. gehoord, dat de officiële goedkeuring door Gedeputeerde Staten nog wel even op zich zou laten wachten. Op 6 december 1979 deelden B&W mee: “Overeenkomstig de met u gemaakte afspraak, verlenen wij u toestemming om de woning Goilberdingerstraat 3a in gebruik te nemen, voordat het definitieve transport heeft plaatsgevonden”.
Op 7 januari 1980 berichtten B&W, dat de verkoop door de Gedeputeerde Staten was goedgekeurd bij besluit van 20 december 1979. Vervolgens vond op 19 februari 1980 het transport plaats. De verkoop van nummer 3 werd door G.S. goedgekeurd bij besluit van 7 september 1979, maar pas
op 14 december 1979 vond het transport plaats. Oorzaak: “een omissie in een raadsbesluit tot verkoop van het pand Goilberdingerstraat 3”. In het raadsbesluit stond de koopsom vermeld met de toevoeging excl. BTW., terwijl daar had moeten staan incl. BTW. De Raad besloot op 22 november 1979 om het raadsbesluit d.d. 21 juni 1979 “in die zin te wijzigen, dat de zinsnede ‘excl. BTW’ wordt gewijzigd in ‘incl. BTW’. Gevolg hiervan was, dat aan Gedeputeerde Staten opnieuw goedkeuring moest worden gevraagd voor de verkoop…
In februari 1980 stuurden de eigenaren van nr. 3a een brief aan het College van B&W. Bij het betrekken van de woning was gezegd, dat de tuinmuur niet afgewerkt kon worden omdat de voormalige huishoudschool nog gesloopt moest worden. Die sloop had inmiddels plaatsgevonden, reden waarom zij graag wilden weten wat de plannen waren t.a.v. deze muur en wanneer de werkzaamheden zouden plaatsvinden.
Maar … bij Gemeentewerken “is nimmer een opdracht dan wel een schrijven ontvangen waaruit bleek, dat de bedoelde tuinmuur moet worden afgewerkt”. Bij de afdeling Algemene Zaken was echter wel bekend, dat de afspraak was gemaakt. En “deze afspraak dient te worden nagekomen. De DGW ware daarom te verzoeken de werkzaamheden te verrichten”. Op 8 juli 1980 werd meegedeeld, dat Gemeentewerken was verzocht contact op te nemen met de eigenaar. Uiteindelijk kreeg aannemersbedrijf A.J. Lamboo opdracht de tuinmuur te repareren.
Na afbraak van de voormalige huishoud- en industrieschool werd het huisnummer van Goilberdingerstraat 3a gewijzigd in nummer 5.
Ida Wierenga, april 2024.
Bronnen:
Regionaal Archief Rivierenland
Gelders Archief
RHC Zuidoostutrecht
Bibliotheek Rivierenland
“Wijkplaats voor vervolgden”, M. Gijswijk-Hofstra
Voetnoot 2007-35
Beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Website “culemborgzoalshetwas”
Website “monumenten.nl”
Website “ecyclopedie van zeeland”
Website “wiewaswie”
Website “wikidelft”
Website “molendatabase”
Website “npogeschiedenis”
Website ‘delpher”